Ngoro
Ngoro: overnachten op de rand van een krater
Om van de Serengeti in ons volgende hotel te geraken (Sopa-Lodge Ngoro Ngoro) moesten we niet alleen 400 km trotseren over zandwegen, maar ook 2080 meter hoogteverschil overbruggen, aangezien het hotel Sopa-Lodge letterlijk op de rand
van de Ngoro Ngoro-krater gelegen is, op bijna 3000 meter hoogte.
Na een lange dag door elkaar geschud te zijn, was ik zeer opgelucht toen we eindelijk in het hotel arriveerden, dat een weids uitzicht bood over de 326 km2 grote kratervallei. We waren net op tijd om de zon te zien ondergaan achter de kraterrand tegenover ons.
Onderweg: een Masai-herder met zijn kudde geiten
Uitzicht van de Sopa-Lodge
Behalve grote kuddes zebra's en gnoes vind je in
Ngorongoro buffels, olifanten, reebokken, leeuwen, nijlpaarden en, in het bijzonder, de zwarte
neushoorn. Op het diepste punt van de krater ligt een groot zout
meer, vol met flamingos.
Rond 11 uur verlieten we dit unieke natuurgebied, via een steile weg
die zich langs de hoge kraterrand omhoog slingert.
Kraanvogels
Het was Kerstavond en men had ons gewaarschuwd voor de drukte op de
wegen. Met Kerstmis keren immers alle Arushanen die ergens anders in Tanzania
leven terug naar hun geboortestad, om het feest samen met hun familie te vieren. Dit zorgt voor afgeladen
volle bussen en dalla dallas,
verkeersopstoppingen en algehele chaos.
Aan de voet van de Kilimanjaro
Rond zeven uur ‘s avonds bereikten
we ons hotel voor de twee volgende nachten, de Kaliwa Lodge. We werden
hartelijk ontvangen door de Duitse manager Thomas en namen afscheid van
Mahunda, die ons gedurende vier dagen met alle mogelijke zorgen omringd had.
De Kaliwa Lodge is een oase van rust. Het hotel is gebouwd door een Tanzaniër die zijn architectuurstudies in Oost-Duitsland had gedaan en er sterk beïnvloed werd door de Bauhausstijl. Dit leidde tot een verrassend modern architecturaal geheel midden in de wildernis.
Ook de Duitse manager Thomas is afkomstig uit het Oostduitse Arnstadt, en had zijn hele carrière als journalist voor de Thüringer Allgemeine gewerkt, tot zijn vrouw en hij beslisten de Kilimanjaro te beklimmen en per toeval van het project (Kaliwa-Lodge) hoorden en ze besloten een paar maanden lang het hotel te managen. Ondertussen zijn het vier jaar geworden.
Kaliwa Lodge is gelegen op een heuvelflank in een tropisch regenwoud, naast een dorp vol bananen- en koffieplantages. De volgende morgen wandelden we langs de plaatselijke kerk waar uitbundig Kerst werd gevierd tot aan een bergrivier beneden op de bodem van een canyon.
De Kaliwa Lodge is een oase van rust. Het hotel is gebouwd door een Tanzaniër die zijn architectuurstudies in Oost-Duitsland had gedaan en er sterk beïnvloed werd door de Bauhausstijl. Dit leidde tot een verrassend modern architecturaal geheel midden in de wildernis.
Ook de Duitse manager Thomas is afkomstig uit het Oostduitse Arnstadt, en had zijn hele carrière als journalist voor de Thüringer Allgemeine gewerkt, tot zijn vrouw en hij beslisten de Kilimanjaro te beklimmen en per toeval van het project (Kaliwa-Lodge) hoorden en ze besloten een paar maanden lang het hotel te managen. Ondertussen zijn het vier jaar geworden.
Kaliwa Lodge is gelegen op een heuvelflank in een tropisch regenwoud, naast een dorp vol bananen- en koffieplantages. De volgende morgen wandelden we langs de plaatselijke kerk waar uitbundig Kerst werd gevierd tot aan een bergrivier beneden op de bodem van een canyon.
Genieten van de koelte van een bergriviertje
Na een lekker Kerstdiner werden we de volgende dag
eindelijk verwend met een uitzicht op de Kilimanjaro. Tot dan toe was de piek
van de berg steeds in wolken gehuld. Het mooie aan de Kaliwa Lodge is het spectaculaire terras. Het is een soort platform is dat
boven de rivier en de boomtoppen hangt, een beetje zoals een “treehouse”. Terwijl we er
van een drankje genoten, trokken de wolken weg en hadden we een majestatisch
zicht op een deel van de besneeuwde piek, uitrijzend boven een cirkel van witte
wolken die contrasteerden met het weelderige groen van het bos. Een beloning voor
ons geduld.
Maansopgang boven de flank van de Kilimanjaro
Zanzibar: de schoonheid van het verval
De naam Zanzibar heeft
een uitgesproken exotische klank. Door de lange geschiedenis als handelspost,
en als deel van Oman, heeft het eiland Zanzibar een uitgesproken Arabisch
karakter. Dit is niet enkel merkbaar in de nationale taal, het kiswahili (een
handelstaal met zowel Arabische als bantoekenmerken) maar ook in de gewoonten,
de bouwstijlen en de religie (90 procent van de bevolking is islamitisch). De bevolking
houdt er een unieke cultuur op na, die een mix is van Arabische/Omaanse en
Afrikaanse invloeden. In 1964 werd Tanganyika (het vasteland) samengevoegd met
en Zanzibar en Pemba tot de Republiek van Tanzania.
We vlogen in de late namiddag met de plaatselijke
vliegtuigmaatschappij Precision Air van Kilimanjaro Airport naar Zanzibar (vlucht
van 2 uurtjes). Het was een klein passagiersvliegtuigje (max. 48
personen) uitgerust met turbopropellers en een schroefturbinemotor. Een aparte
ervaring. De propellers zijn behoorlijk luidruchtig, maar de sensatie van het vliegen
is intenser.
Bij onze aankomst in Zanzibar begon het al donker te
worden, maar niettemin verliep de transfer naar ons hotel probleemloos en
stonden we na 15 minuutjes taxirijden in Stone Town, de enige stad van het
eiland. In Tanzania is het over het algemeen aangeraden om liefst niet in het
donker te rijden. De straten zijn niet verlicht, en meestal voorzien van één
enkele rijstrook, waarvan naast de auto’s tal van voetgangers, fietsers,
motoristen, busjes en allerhande karren en koetsen gebruikmaken. Het aantal
verkeersongevallen is dan ook zeer groot.
Op het dakterras van ons hotel in Stone Town
Ons hotel was in een wirwar van steegjes gelegen in
het oude centrul van Stone Town, en dus enkel te voet of met de (brom)fiets te
bereiken. Gelukkig hielp onze taxichauffeur ons met onze bagage tot aan ons hotel Zanzibar
Coffee House.
De volgende dag verkenden we heel Stone Town te voet.
Het centrum van de stad staat op de
werelderfgoedlijst. De architectuur
is een combinatie van Arabische, Perzische, Indische en Europese invloeden. De
Arabische huizen zijn het meest herkenbaar door de grote houten deuren (met houtsnijwerk)
en de prachtige veranda's (mouchrabije).
Maar ook de huizen van welstellende Indische handelaars zijn minstens zo indrukwekkend,
doordat ze rijkelijk versierde balkons hebben die vaak om het hele huis heen lopen.
Dat Stone Town in het verleden zeer welvarend was, is goed te merken, alhoewel de meeste huizen in verval zijn. Zanzibar maakte naam als het centrum van de handel tussen Oost-Afrika en Azië. Vanaf 1498 regeerden de Portugezen twee eeuwen lang, maar het waren vooral de Arabische en Indische handelaars die hun sporen in Zanzibar achterlieten. Deze handelaars voeren traditioneel jaarlijks met de moesson vanuit de Indische Oceaan mee. Toen Zanzibar vanaf 1698 onder de controle van de sultan van Oman viel, werden over het hele eiland kruidnagelbomen geplant, en de sultan moedigde Indische handelaars aan om zich op Zanzibar te vestigen. Naast de handel in specerijen en ivoor, werd Zanzibar bekend omwille van de slavenhandel, die onder Omaanse heerschappij tot ver in de twintigste eeuw doorging.
Monument voor de slaven
Het pittoreske oude centrum riep bij mij veel
herinneringen op aan de medina’s in de
Marrokaanse steden, met hun labyrint
van nauwe straatjes waar het eveneens lijkt alsof de tijd stil is
blijven staan. Net als in Marrakech tien jaar geleden zagen de meeste gebouwen
er aan buitenkant uit alsof ze elk moment konden ineenstorten (behalve de
prachtige met de hand besneden houten deuren), maar waren ze vanbinnen
juweeltjes van historische panden, vaak met tal van details nog intact. Heel
typisch voor Zanzibar zijn de keramieken tegeltjes met Europees aandoende
motieven, houtsnijwerk zowel met Indische planten- en dierenmotieven (voor de
Indische huizen), en Europese en islamitische geometrische motieven (voor de
Arabische huizen). Veel huizen hebben ook een terras, vaak met een gezellig
salon met glas-in-lood ramen, die me aan de historische huizen in Sana’a in
Jemen herinnerden.
Via een doolhof van steegjes belandden we uiteindelijk op het centrale
plein van Stone Town, naast de haven, waar de voor ons zeer vertrouwde
Arabische dhows lagen, die met houten pinnen in elkaar zitten en een erfenis
zijn van uit de tijd dat de sultan van Oman heerste over Zanzibar.
Het plein van Stone Town deed me opnieuw denken aan
Marrakech, nl aan het beroemde Djemaa el Fna-plein. Het was er eveneens een
drukte van jewelste, maar nooit voelden we ons onveilig. Jongeren wierpen zich
van de kaaimuren in de zee, en demonstreerden hun moed met bizarre sprongen. Iets verderop vonden we een café/restaurant dat
direct op het strand gelegen was, waar we onze eerste maaltijd (vis met
de beroemde Zanzibaarse specerijen) geserveerd kregen. Het was een eenvoudige maar heel
lekkere maaltijd, een voorbode van de vele heerlijke gerechten die we op
Zanzibar zouden proeven.
De volgende dag bezochten we de voornaamste bezienswaardigheden van Stone Town.Het mooiste gebouw is zonder twijfel de “Old Dispensary”. Het werd in 1887 door de welstellende Ismaëlitische-Indische handelaar Tharia Topan gebouwd. Het is een symbool voor hoe een Indische jongen die niets bezat in een paar decennia opklom tot één van de rijkste handelaars van Zanzibar.
De twaalfjarige
Topan belandde op z’n eentje in Zanzibar. Volgens de geruchten zou hij zich
verstopt hebben op een schip in zijn thuisstad in Indië, omdat hij valselijk
verdacht werd van diefstal (hij had een andere jongen zien stelen en het geld
willen teruggeven aan de eigenaar, die hem echter voor de dief aanzag). Het
schip voer af en de jongen kon niet meer terug (de moessonwinden trekken in de
zomer van Indië via Oman naar Oost-Afrika; en gaan in de winter in de
omgekeerde richting terug – wat de scheepvaart en handel tussen de drie
continenten heeft bestemd). Via een kennis van zijn vader die al voor een
handelsfirma in Stone Town werkte, kon hij een job als tuinier bemachtigen. Van
toen af aan begon hij met kleine geleende geldsommen kruidnagels en kokosnoten
in het binnenland op te kopen en met een ezelskar naar Stone Town te brengen,
waar hij ze verkocht. Hij leerde ook lezen en schrijven, en klom
op tot hoofd van de kredietafdeling van een handelsfirma omwille
van zijn eerlijkheid. Later richtte hij zijn eigen firma op en werd zelfs één
van de notabelen de met de sultan samenwerkte en raakte bevriend met Livingstone.
Het huis van Tharia Topan bezit de gebruikelijke mix van architecturale stijlen en multiculturele invloeden van die tijd gebruikelijk.. De rijkelijk versierde houten balkons en het glas-in-lood in de ramen zijn Indisch; de structuur van het gebouw bestaat uit de voor Zanzibar typische mix van koraal en kalksteen; maar de façade is versierd met stucco in Europese neo-klassieke stijl. Tijdens de koloniale tijd deed het gebouw een tijdlang dienst als ziekenhuis, vandaar de naam “Dispensary”. Maar sinds de renovatie zou het het cultureel centrum van Stone Town moeten worden. Het werd gerenoveerd door de Aga Khan stichting, een befaamde Ismaëlitische (sjiitische) li
efdadigheidsorganisatie die tal van projecten in Azië en Afrika steunt, en daarnaast gericht is op de culturele herbeleving van islamitische gemeenschappen, bij voorkeur die van de Ismaëlitische gemeenschap in Stone Town.
Het enige andere gebouw dat open is voor bezoekers
is het “Palace Museum”. Het dateert uit 1890 (de periode van de overheersing
door Oman) en werd gebouwd voor familieleden van de toenmalige (Omaanse)
sultan. Opvallend is dat sommig meubilair uit die tijd bewaard is, en nog
steeds in het paleis te zien is, vooral Europees aandoende meubelen, zoals typische
zware donkerhouten Portugese stoelen, zetels en tafels. De rest van het paleis maakt
eerder een Arabische indruk, met de islamitische geometrische motieven in de
trapleuningen en de balustrades. In dit paleis leefde één van de beroemde
inwoners van Zanzibar, nl. de prinses Salme Saïd, de dochter van sultan Seyyid Said — die uit de harem vluchtte met een rijke
Duitse handelaar en de rest van haar leven in Duitsland doorbracht, waar ze
haar “Memoirs of an Arabian Princess” schreef.
De volgende dag namen we een taxi naar
de plaatsjes Paje en Bwejuu op de oostkust van Zanzibar eiland, op ongeveer
anderhalf uur rijden van Stone Town. Het was ons aanbevolen door een
Nederlander die sinds een paar maanden in Dar Es Salaam leeft en werkt. Het
binnenland en de oostkust zijn nog zeer weinig toeristisch ontwikkeld, hoewel
de stranden er zeer populair zijn. Vrijwel de enige accommodatie – op een paar
kleine hotels na - bestaat uit heel eenvoudige strandbungalows. We aten verse
vis die net in de frigobox geleverd was, dronken kokossap en maakten een
wandeling langs het strand. Doordat deze kant van het eiland op de open zee
gericht is, staat er steeds een aangename zeebries, in tegenstelling tot Stone
Town, dat op het vasteland uitkijkt en waar de temperatuur in december tot 36°
oploopt.
Rond 17 uur namen we een taxi terug en
belandden net voor zonsondergang in Stone Town, juist op tijd om op het
dakterras van het African House Hotel van de spectaculaire zonsondergang met zicht op heel Stone Town en de zee te
genieten.
Terug naar de Kilimanjaro
We genoten nog van onze
laatste dag in Stone Town door de vele kleine boetiekjes met kleding gemaakt
door lokale designers te bezoeken.
Onze terugvlucht naar
Kilimanjaro Airoport was met de Keniaanse luchtvaartmaatschappij Regional Air.
Tot mijn grote vreugde bleken we met een vliegtuigje voor 12 passagiers te
vliegen, een zogenaamde Twin Otter. Nog beter dan de heenvlucht! Op het ticket
werd inderdaad vermeld dat de vlucht gegarandeerd werd vanaf minstens twee
passagiers. Normaal zou het een tussenlanding in Dar Es Salaam maken, maar
doordat de maatschappij erin geslaagd was twee vliegtuigjes vol te krijgen,
konden we meteen door naar Arusha.
Wat ik echter blijkbaar
niet bemerkt had, was dat het vliegtuig niet in Kilimanjaro Airport zou landen
(vanwaar we de volgende dag naar Nairobi zouden vertrekken), maar in Arusha
Airport. Van bij de aankomst daar begon het avontuur. De “luchthaven” bleek uit
een kleine vervallen hangar te bestaan. De bagage werd samen met ons op de
tarmac uitgeladen, waarbij elke passagier zijn koffer moest aanwijzen, waarop
een “porteur” verscheen die hielp de bagage tot in de hangar te transporteren.
We hadden gehoopt onze overblijvende shillings in dollars te wisselen, maar in
de hangar was helemaal niets. Na zes meter stonden we al terug buiten. Nu nog
een taxi vinden die ons naar het hotel op de andere kant van Arusha (Moshi) kon
brengen vlakbij Kilimanjaro Airport. Er waren welgeteld twee taxi’s. Toen we de
naam van ons hotel zeiden, knikten de chauffeurs. We stapten in één ervan, die
echter al na vijfhonderd meter moest stoppen vanwege een panne, waarna we in de
andere overstapten.
Ook met deze iets nieuwere auto raakten we maar langzaam vooruit. Toen we
na meer dan 2 uur rijden (normaal duurt deze afstand 1,5 uur) eindelijk in
Moshi aankwamen, was het al donker en bleek onze chauffeur nog nooit van ons
hotel gehoord te hebben, noch de weg te kennen in Moshi. Radeloos bleef hij
rondrijden en mensen langs de rand van de weg om hulp te vragen. Het grootste
probleem was dat de naam van het hotel “Honey Badger” blijkbaar onuitsprekelijk
is in het Swahili. Omdat we de volgende ochtend vroeg vertrokken en het al na
negen uur was, beslisten we uiteindelijk om in een plaatselijk Afrikaans hotel
in het centrum van Moshi te overnachten. Het avondeten (vooral de pompoensoep)
smaakte overheerlijk en we waren zo moe dat we door het lawaai van de
bromfietsen tijdens de nacht heen sliepen.
Het belangrijkste was
dat we de volgende ochtend op tijd in de luchthaven stonden, én dat we
bovendien als bonus nog een prachtige blik op de top van de Kilimanjaro vanuit
het vliegtuig konden meepikken.
De rest van onze reis verliep zonder problemen
en we kwamen op 31 december om 20 uur in Abu Dhabi aan, mooi op tijd om van
onze foie gras in onze koelkast te genieten.
No comments:
Post a Comment